34 weken

Ik zit in een bubbel. Dat hebben veel vrouwen die net moeder zijn geworden. Het is drie dagen na de keizersnede en ik ben voor het eerst terug op de kraamafdeling. Naar de kraamafdeling is een stap omhoog in dit proces, het is een stap dichter bij naar huis gaan en een stap verder weg van de Intensive Care. Ze zijn lief hier. Ik krijg een eenpersoonskamer, en op de deur hangt uit voorzorg een briefje dat bezoek zich moet melden bij de verpleging. Ik moet laagdrempelig op de zusterbel drukken, raden ze me aan. Vooral niet te veel doen. Mijn krachten sparen. De tijd nemen. Veel slapen. Goed drinken. Aangeven wat ik nodig heb. Alsof ik enig idee heb van wat ik nodig heb. Mijn baby, die heb ik nodig, verdomme nog aan toe. Maar mijn baby is niet hier.

Mijn hoofd zit vol watten. En alle gezichten die ik zie van het personeel hier zijn de gezichten die ik de afgelopen vijf weken met regelmaat heb gezien maar het lijken vreemden. Alsof ik hier nooit eerder ben geweest. Als oudste zoon op bezoek komt schrik ik van hoe erg hij veranderd is in de tijd dat ik hem niet zag, ik moet er van huilen. Drie dagen waren dat, maar hij ziet er vier jaar ouder uit. In de spiegel herken ik mezelf niet. Of is dat door het vocht, en de klap die mijn lichaam heeft gehad? De stem van mijn man klinkt vervormd, hij beweegt anders dan hij deed, en als ze vertrokken zijn huil ik nogmaals, om alle dingen die voorgoed zijn veranderd. De magnesiumpomp tikt in de verte. Ik vraag me af of anderen ook zo een last hebben van dat geluid, of dat ik de enige ben die midden in de nacht met veel pijn en moeite handdoeken en lakens om de pomp heen wikkel om het geluid niet te horen. Ik kan er niet van slapen, het doet me denken aan een tijd die ik wil vergeten. Maar die tijd is nu. Hoe vergeet je nu?

Een paar keer per dag word ik met bed en al naar Lenn gereden. Ik wil niet, maar ik moet. Hij moet me ruiken, mijn lichaamswarmte voelen, het geruststellende geluid van mijn hartslag horen. Hij moet weten dat ik er ben, dat hij veilig is en geborgen. Ik weet niet of hij geborgen is, ik vind dat hij in mijn buik moet zitten en als dat niet kan dan toch in vredesnaam bij mij of zijn papa, hoe geborgen ben je als voornamelijk vreemde handen je aanraken? Als ik er ben mag Lenn uit de couveuse. De verpleegkundige koppelt een aantal draadjes en slangetjes los en legt hem op mijn ontblote borstkas. Huid op huidcontact, het belang ervan is ons bekend. Hij is broodmager en zijn voortdurende frons doet me pijn. Ik zing zachtjes Cornflake girl van Tori Amos voor hem terwijl ik hem stevig tegen me aan druk. In het begin aaide ik over zijn hoofd, maar 'dat vinden ze niet fijn', zei een verpleegkundige. Ze willen begrensd worden, net zoals in de buik. Als ik bij hem ben dring ik de tranen terug. Niet nu. Ik heb gelezen dat er vaak sprake is van hechtingsproblematiek bij een vroeggeboorte, maar ik ervaar dat niet. Dit is onze zoon. Onze zoon, met de kin van zijn papa en de ogen van zijn grote broer. Hij hoort bij ons, hij blijft bij ons, en ooit zullen we zien hoe het verder moet buiten deze bubbel, maar nu liggen we hier te zijn en te doen alsof we zeker weten dat alles goed komt. Alsof we net zo blij zijn als wanneer hij met 40 weken was geboren en een wolk van een gezonde baby was. De verpleegkundigen schrijven na elk bezoek van mij in zijn dossier dat we beide hebben genoten. Ze liegen.

Terug op de afdeling vraag ik om meer pijnstilling en zak geruisloos mijn bubbel in. This is not really happening, zingt Tori in mijn hoofd.

You bet your life it is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.