7.

Het is vallen in de diepte, keihard, zonder eind. Alsof je de adem ontnomen wordt, soms, en soms altijd. Het is wakker worden na een nachtmerrie, en beseffen dat je niet sliep. Het is je hart in je keel voelen kloppen, het is de angst die in je lichaam hangt.

Het zijn ook de zachte voetstappen, van de kindjes die er wel zijn. De verpulverende realiteit, die je hart uit je bestaan snijdt. Het is het oeverloze schuldgevoel, over alles wat je nooit verkeerd deed. Het is het branden van je tranen, het eeuwige gevecht.

Het is de wereld die snel door draait, de wereld die in brand staat, mijn wereld die zo klein wordt, hoe de dood tot mijn wereld verwordt. Het is het breken van een hart, alsof er nooit een eind aan komt. Het is huilen tot je niet meer kan, het is smeken en bidden naar al waar je niet in gelooft.

Het is haar dekentje waarmee ik slaap, de liedjes die ik zing, de kusjes die ik uitdeel, de liefde die ons draagt. Het zijn de mooiste grote woorden, maar nooit zo groot als zij.

Wij vallen in de diepte, keihard, zonder eind. We koesteren wat ons dierbaar is, keihard, zonder eind. Het zijn mooie grootse woorden, maar nog niet half zo groots als zij.

6.

Zie je ze, lief meisje?

Zie je hoe je grootste grote broer nog steeds wekelijks tekeningen voor je maakt en zijn klasgenoten aanspoort hetzelfde te doen waardoor onze deur voortdurend vol hangt met tekeningen voor jou, met in de hoek van elke tekening het onzekere schrift van de naam van een kind dat net leert schrijven, hoe al die kinderen stuk voor stuk jouw naam kennen?

Zie je hoe je kleinste grote broer elke dag even op de stoel bij de eettafel klimt om zo op de plank aan de muur te kunnen kijken, jouw plank met jouw foto en kaartje en zelfs jouw as, om daar jouw voetafdrukken in gips te bewonderen en steeds opnieuw te benoemen dat jouw voetjes klein zijn en zijn voeten ‘heel gloot’?

Zie je hoe ze samen zijn? Hoe ze elkaar aan het lachen en aan het huilen maken, hoe ze ruzie hebben om het beste plekje op de bank, om een speelgoedauto, om de laatste banaan terwijl ze beide niet van banaan houden en er ook nog appel en peer is? Hoe ze samen hutten bouwen, torens van Duplo, zandkastelen, onmogelijke Kapla-bouwsels, en glijbanen vanaf de bank? Hoe ze kietelen en grapjes maken en fietsen en verstoppen en rennen en vallen en opstaan en de slappe lach hebben en boos worden om alles en om niets? Hoe ze elkaars hand vasthouden als ze oversteken? Hoe ze liefhebben en knuffelen en koesteren en zorgen, net zoals wij dat doen?

Zie je hoe jij hun zusje bent, bij hen hoort, bij ons hoort, hoe jij in volle glorie en vol enthousiasme bent opgenomen als volwaardig gezinslid, zie je hoe je hier mag zijn? Hoe ze jouw naam noemen, jouw naam roepen, jouw naam zingen, jouw naam fluisteren, hoe papa en ik soms jouw naam huilen?

Zie je hoe je hier bent?
Zie je, dat je bent?

Gouden duo.

Ooit was ik een zoeker. Op zoek naar mezelf, want dat klinkt zo interessant. Op zoek naar een ander, want wellicht werd het dan beter. Op zoek naar antwoorden, want dan waren er minder vragen. Op zoek naar nieuwe vragen, want dan had ik iets om naar te zoeken. Op zoek naar de liefde, het […]

Peuter!

Ooit groeide je onder mijn hart. Mijn hartslag was jouw ritme, je groeide met mij mee, wij kenden elkaar lang voordat de wereld je gezien had. Ik kende jou lang voordat je hier bij me was. Je werd geboren in sneltreinvaart, het geweld en de kou en het licht deed je huilen, maar alles verstomde […]

5.

Laten we terug gaan. Terug naar woensdagavond 22 april, toen we op de bank lagen om Prison Break te kijken. Toen ik stiekem verliefd was op Michael Scofield en ik bijna 29 weken zwanger was van ons derde kindje, en we zo blij en trots waren dat de groeiecho van een week eerder uitwees dat ze ‘gemiddeld’ groeide. Niet te licht, te kort, ze kreeg niets te weinig, ze was het perfecte p50-kind.

Laten we doen alsof ik bij die eerste harde buiken niet had gedacht: ‘Hee, ik heb weer harde buiken, morgen maar wat rustiger doen.’ maar dat ik zei: ‘Liefje, laten we het ziekenhuis bellen. Ik vertrouw dit niet.’ en het ziekenhuis zei: ‘Kom meteen langs.’

Laten we doen alsof we niet gewoon naar bed toe gingen maar naar een ziekenhuis, waar ik aan een CTG werd gelegd en er een echo werd gemaakt en er bloed werd afgenomen en ergens binnen dat hele circus iemand, een oplettende arts of verpleegkundige iets afwijkends had gezien. Heel klein, minimaal te noemen, maar toch. Laten we doen alsof dat serieus werd genomen.

Laten we doen alsof ik aan dat CTG bleef liggen en ergens in de uren erna dat CTG steeds vlakker werd, tot het punt dat een gynaecoloog zei: ‘Het gaat niet goed, je placenta laat los, we gaan haar halen’. En dat ik zou huilen en schreeuwen, want niet weer dit, niet weer een spoedkeizersnede en een prematuur kindje en alles waar we zo bang voor waren.

Laten we doen alsof dat wel gebeurde. Alsof onze angsten uitkwamen, allemaal. En dat we weken tussen hoop en vrees leefden op de NICU, compleet afgepeigerd en ontzettend verdrietig, maar dat we dan nu, vijf maanden later, hier thuis zouden zitten, met een baby. Te vroeg, te klein, en van ons.

Laten we terug gaan naar 22 april, en alles anders doen, laten we onszelf een tweede kans geven op een betere afloop, laten we stoppen met ons schuldgevoel en zeggen: Daar zijn we wéér goed weg gekomen zeg, en kijk nou, wat is onze baby leuk.

Laten we doen alsof. Omdat dat soms beter is.

Van zeven zijn.

Van trippelende kindervoetjes, en zachte fluistertonen, naar snoeiharde discussies, met jezelf of elkaar. Van stampen in de regenplassen, en spinnenwebben in je modderhaar. Van altijd om je heen naar ietsje verder weg, van gloeien van geluk naar net iets te veel pech. Van zandkastelen bouwen, van kamperen in de tuin, van de zomer in je […]

4.

Mijn rechterhand rust op haar rug, mijn linkerhand op haar hoofd. Ze is klein, ze is mooi, ze is zacht, ik hou van haar. Ik zit onderuit gezakt op bed en hou haar tegen me aan. Heel voorzichtig, want we mogen haar geen pijn doen. Dat willen we niet. Met mijn ogen dicht probeer ik te vergeten dat ze dood is, probeer ik mezelf wijs te maken dat we nu dolgelukkig zijn met ons pasgeboren babymeisje, maar de keiharde werkelijkheid laat zich niet ontkennen. Ik ben dolgelukkig dat ze van ons is, maar ook kapot van verdriet dat ze niet bij ons kan blijven. Ik kus haar hoofd, zachtjes, niet te wild, dat vindt ze niet fijn. Ik zou haar aan de borst willen leggen, in bad willen doen, haar zachte warme kleren aan trekken, desnoods terug in de couveuse leggen en daar dan heel verdrietig over zijn, alles behalve dit afschuwelijke voldongen feit van haar terug in de wieg leggen, de wieg met ingebouwd koelelement, dat wat je nodig hebt als je dood bent, blijkbaar.

Ze draagt een pakje in maat veertig. Een gemiddelde baby draagt maat vijftig, maar onze baby is niet gemiddeld. Het pakje is wit met piepkleine blauwe sterretjes. Het is aan de pijpen en mouwen twee keer omgeslagen. Ze is nog geen veertig centimeter lang. We hebben het gekocht voor haar grote broer toen hij twee jaar geleden te vroeg werd geboren. Het was zijn eerste pakje, in de couveuse toen nog, en wat een mooie en bitterzoete samenloop van omstandigheden dat ze niet alleen hun geboortedag maar ook hun eerste pakje zullen delen. Ze lijkt op hem, en op haar papa, ik vind het ontroerend dat aan haar gezicht te zien is dat ze bij ons hoort.

Ik zing een stukje van Ren Lenny Ren van Acda en de Munnik voor haar en kus haar nog duizend keer. Het is het liedje dat ik ook vaak voor Lenn zong. Zoek me om je heen als je voelt dat je me mist, ik weet gerust wat mijn vertrek heeft aangericht. Wat ons nu overkomt is op veel vlakken een exacte herhaling van twee jaar geleden, weer HELLP, weer op de Intensive Care, weer 24 april, weer dat veel te kleine kindje en weer veel te veel tranen. Ik probeer steeds te bedenken of dat iets betekent, wie ons daarmee iets wil zeggen en wat dan, en wat moeten we er mee, maar deze vragen zijn voor nu nog veel te omvangrijk om te kunnen beantwoorden.

Ze is zo klein, ze is zo mooi, ze is zo zacht, ik hou zo van haar, en ik denk dat ik zelf ook een beetje dood ga nu we haar niet bij ons mogen houden.