The time is now: de eerste keer HELLP

Alles zat mee, meenden wij. Dolgelukkig samen, in de eerste ronde zwanger, een zwangerschap die prima verliep, een goed groeiend en voor zover bekend gezond kindje onderweg, en zelfs een huwelijksaanzoek in het eerste trimester: het was de tijd van ons leven. Ik hield van ons leven, intens.

De eerste keer dat ik sterretjes zag was ik 28 weken en 3 dagen zwanger. Ik weet het nog als de dag van gisteren. Het was dat ene moment waarvan ik toen nog niet wist dat het alles zou veranderen. Omdat ik dat niet wist, schonk ik er geen aandacht aan en ging ik verder met mijn leven. Zoals je dat doet als je nog niet beseft wat een impact onbelangrijke details kunnen hebben. Mijn man drong aan op een telefoontje richting de verloskundige, en ik zei hem vertrouwen te hebben in mijn lichaam. Een avondje vroeg naar bed deed wonderen. Drie dagen later gebeurde hetzelfde. Maar dit keer kon ik het niet naast me neerleggen: de sterretjes waren lichtflitsen en ik dacht blind te worden: aan de linkerkant van mijn gezichtsveld kon ik niets zien, zo hevig was het dit keer. En de hoofdpijn was immens. Ik voelde aan alles dat er iets in mijn lijf gebeurde dat niet goed was, en ik vroeg me af of we dit konden stoppen. Mijn bloeddruk bleek 150/90, een stuk hoger dan de 120/60 van een week eerder, en nog voor ik het door had was daar het medisch circus, met mij als hoofdact. De gynaecoloog hield een verhaal over de gevaren van hypertensie, pre-eclampsie, en hellp. De folder had ik al snel uit mijn hoofd geleerd. Ik moest blijven in het ziekenhuis waar er werd geprikt, gevraagd, gevoeld, gemeten, ontelbare keren op een dag. Ons kindje groeide niet goed, bleek uit de echo’s, en mijn bloeddruk bleef hoog. Daar kon geen methyldopa of labetolol tegenop. En toen de gynaecoloog zei; ‘Mochten we voor de 32 weken je kindje moeten halen, dan word je over geplaatst naar een academisch ziekenhuis’ hadden al mijn angsten voor een premature geboorte die tot dan nergens op gestoeld waren hun bestaansrecht gevonden. In de vier weken die daarop volgden werd ik vijf keer opgenomen in het ziekenhuis. Telkens met ‘hypertensieve klachten’. Ik geef toe, de hoofdrol in zo’n spektakel is niet voor mij weg gelegd. Alle aandacht maakte me ongemakkelijk, en telkens weg van huis omdat een bloeddruk ‘kan’ uitmonden in een pre-eclampsie, een enorm kleine kans? Ik vond het overdreven, maar liet het toe. Pas als ik 33 weken zwanger ben, realiseer ik me dat het wel eens mis kan gaan. Serieus mis.

Dat is op vrijdag 19 april 2013, als we ons moeten melden bij de gynaecoloog voor een controle, en wederom een groeiecho. Ik heb ondanks de bloeddrukmedicatie een bloedddruk van 150/105 en mijn urine laat, voor het eerst in de afgelopen vijf weken, een enorme toename in eiwitten zien. Ik mag naar huis, met de afspraak komende week élke dag bloeddruk te laten controleren, en morgenochtend wederom bloed en urine inleveren. De volgende dag blijkt het pas écht mis: ook mijn bloeduitslagen zijn niet goed, en ik word opgenomen in het ziekenhuis. De artsen en verloskundigen zijn heel duidelijk: de kans bestaat dat ik het met deze klachten nog wel eventjes uitzing zo, maar de kans is veel groter dat dit binnen korte tijd escaleert: wij moeten ons mentaal gaan voorbereiden op een prematuur kindje. Ik zal het ziekenhuis niet meer verlaten zonder baby, zegt een verloskundige. Gek genoeg stelt dat gerust: dit is dus de laatste keer in het ziekenhuis, het eind is in zicht. We zetten ons vizier op de vrijdag erna, dan ben ik 34 weken: een geweldige mijlpaal. Zaterdag krijg ik een infuus met magnesium, ik noem het ‘de absolute hel op aarde’, maar zolang het insulten voorkomt dient het een groter doel.

Maandag en dinsdag krijg ik longrijpingsspuiten: mocht er nog voor week 34 ingegrepen worden heeft de baby al wat meer kansen. Ik bedenk bij mezelf hoe voortvarend ik dat vind, ik ga die 34 weken op mijn sloffen halen, vind ik. En dan wordt het dinsdag en gaat het met mij ineens heel slecht. Ik zie en voel mezelf met het uur vol lopen met vocht, en eenmaal op de weegschaal blijk ik tien kilo zwaarder dan een week eerder. Tien kilo aan vocht. Mijn nierfunctie gaat heel, heel snel achteruit en ook de bloedwaarden vertonen een verslechtering. Dinsdagnacht bereik ik rockbottom: het voelt alsof het vocht mijn longen in loopt, ik raak toenemend benauwd. Ik geef dit herhaaldelijk aan bij de verpleging, zij zeggen dat de gyn er vanaf weet, ‘het hoort er even bij’. Midden in de nacht sms ik Tom, hoe doodsbang ik ben, hoe ik voel dat mijn lichaam deze zwangerschap niet meer trekt, dat ik niet durf te slapen uit angst niet meer wakker te worden, zo benauwd ben ik. De hele nacht ben ik wakker, rechtop zittend, mezelf proberen te kalmeren. Om 08:00 ’s morgens staat hij naast mijn bed, en om 08:30 komt de dienstdoende gynaecoloog melden dat ze ‘een begin willen maken met de baring’. Hoofdreden hiervoor is mijn lichamelijke conditie: ze willen geen risico meer lopen met mij, zeker niet nadat ik heb aangegeven dat ik me voor het eerst deze zwangerschap echt slecht voel. Al snel wordt er een balloncatheter ingebracht, de vk meldt dat dit heel vaak weinig tot niets doet: we moeten geen wonderen verwachten. We stellen ons in op een bevalling die wel twee dagen kan duren. Dat is prima, dan ben ik alsnog 34 weken ten tijde van de bevalling. Een paar uur na de balloncatheter wordt er een weeenopwekkend infuus gestart, heel licht.

Ik geef bij de gynaecoloog én de verpleging aan dat ik wil dat een anesthesist zich buigt over mijn situatie: ik heb verschillende rugoperaties gehad in het verleden en vraag me af in hoeverre een ruggenprik mogelijk en verantwoord is, mocht het uitlopen op een keizersnede. Ik benadruk hoe belangrijk een ruggeprik voor mij is, een keizersnede staat hoog op mijn angstenlijst: dat ons kind geboren wordt terwijl ik onder zeil ben en zijn papa achter glas kijkt vind ik een immens naar idee. Wij moeten er voor hem zijn als hij wordt geboren. Na contact met de anesthesist wordt gezegd dat de anesthesist op het moment zelf zal beoordelen of een ruggeprik mogelijk is. Ik vind dit bijzonder, maar wil geen doemdenker zijn en me te veel vastbijten in het idee dat het een keizersnede kán worden: er is absoluut geen reden om dat te denken. Ik laat het los.

In de loop van de dag krijg ik venijnige krampen die ik echt weg moet zuchten. Als de vk komt controleren rond 19:00 ’s avonds constateert ze 4 cm ontsluiting: meer dan verwacht, en ze wil mijn vliezen breken om mijn lichaam het laatste zetje te geven. Al heel de dag lig ik tussen alles door aan het CTG: een CTG wat ‘te vlak’ is. Dit is het echter al een week, ze geven aan zich daar niet enorm zorgen om te maken: het kan ook een reactie zijn op alle medicatie die ik de afgelopen tijd heb ingenomen. Mijn vliezen worden gebroken en ik zie het meteen: de baby heeft in het vruchtwater gepoept. ‘Dat is niet goed he?’ zeg ik tegen de vk. Ze knikt. Dat is inderdaad niet goed. Vlak erna wordt het CTG nog slechter: de hartslag van de baby gaat enorm dippen. Ik kijk Tom aan, we weten allebei dat ze snel gaan ingrijpen nu. En dat doen ze. De vk vertelt dat het operatieteam van huis wordt gehaald, dat ze een spoedsectio gaan doen ivm foetale nood. Wij vinden het prima, haal onze baby maar, hij heeft het duidelijk heel moeilijk in de buik. Al moet ik hem er zelf uitsnijden met een scalpel, hij moet uit die buik. En wel nu.

Rond 20:00 uur zijn we op de OK. De anesthesist blijkt een tactloze ongevoelige boer, die me keihard meedeelt dat een ruggenprik godsonmogelijk is. en dat hij als hij zich ‘eerder had kunnen inlezen wel had kunnen voorbereiden hierop, maar nu niet hoor’. Ik begrijp er niets van, we hadden dit toch besproken, en ik raak langzaamaan in paniek. Het gaat met onze baby niet goed, hij komt veel te vroeg ter wereld, en nu kan ik er ook nog niet zijn voor hem zijn allereerste momenten. In de afgelopen uren zijn een aantal van mijn allergrootste nachtmerries werkelijkheid geworden en vanuit het niets bekruipt me ineens een gevoel van totaal verlammende angst. Ik lig te rillen, te hyperventileren, te huilen, en ik kerm om Tom die zijn OK-kleding staat aan te trekken. De anesthesist zegt: ‘Nee hoor mevrouw, die deur blijft dicht, u kunt hem niet meer zien’. Ik voel me alsof alle grond onder me wordt weggeslagen. Ik eis huilend en wel dat ik Tom ‘godverdomme’ nog moet zien voordat ik onder narcose ga, en de anesthesist laat hem binnen. Tom is de rust zelve, zoals altijd. Hij ziet er weergaloos uit in het OK-pak, ik voel me gezegend dat ik nooit in mijn leven hoef te twijfelen aan waarom ik voor hem heb gekozen. Hij kust me, zegt hoe alles goed komt, dat hij bij me is. Blijf bij de baby als hij er is, zeg ik nog. Laat hem níet alleen. Hij belooft het, geeft me een laatste zoen, en vertrekt.

Anderhalf uur later kom ik bij. De keizersnede is prima verlopen, om 21:00 uur exact is onze zoon Lenn ter wereld gekomen. Lenn Mathis, wat zijn we blij met zijn namen. Lenn is piepklein en heel kwetsbaar, nog helemaal niet klaar voor het leven buiten de buik met zijn 1545 gram, maar hij is perfect. Alles zit er op en er aan, en hij leeft, onze zoon lééft! Hij wordt bij me gelegd en een paar minuten lang zijn we de gelukkigste mensen op aarde. Totdat ik vraag of ze Lenn van me af willen halen: ik krijg het zo benauwd van hem, zeg ik. Ze halen hem van me af, en daarna gaat alles razendsnel: binnen enkele minuten ben ik extreem benauwd. In de verte hoor ik ze het hebben over een bloeddruk van 240/160, een zuurstofgehalte van maar 70%, en ze proberen me zuurstof toe te dienen maar ik sla alles weg, roepende dat ze me zo benauwd maken ‘met dat gedoe in mijn gezicht’. Ik voel mijn lichaam keihard werken, de strijd voelt ongelijk, en ik voel en besef dat de kans bestaat dat dit het dan was voor mij. Dat ik de grootste liefde van mijn leven met twee kinderen laat zitten, ik bedenk hoe dankbaar ik ben dat ik zulke grote liefde heb mogen kennen en dat alles afhangt van wat de artsen nu doen. Zelf kan ik het niet, zoveel is me duidelijk. Ze gaat naar de Intensive Care, zegt iemand. What the fuck, is mijn reactie. Dat klinkt wel heel ernstig. Op de IC wordt, onder ander dmv een longfoto, al heel snel duidelijk dat ik last heb van pulmonair oedeem: vocht achter de longen als complicatie bij de al bestaande pre-eclampsie. Ik word volgestopt met infusen en medicatie en binnen zeer korte tijd raak ik een groot deel van dat vocht weer kwijt. Uiteindelijk ben ik stabiel genoeg, waarna ik nog drie dagen op de IC moet blijven alvorens ik naar de kraamafdeling mag. Drie dagen waarin ik me lichamelijk nog steeds voel alsof ik wél ben dood gegaan: wát een uitputtingslag was het. Bij de nacontrole met de gynaecoloog valt de term hellp. En pas dan besef ik dat we nog een lange weg te gaan hebben.

Na een week ga ik naar huis, na drie weken mag Lenn ook naar huis. Daar waar hij hoort, bij ons. Hij is 2010 gram op de dag dat hij thuis komt, maar hij is er, en hij is van ons, en hij blijft, we zijn dolgelukkig. De eerste tijd is overleven. Het is hard werken met een pre- en dysmatuur kindje, ik ben nog herstellende van alles maar daarnaast zijn we ook dankbaar dat alles tot een goed einde is gekomen. Na de eerste maanden begint de realiteit me in te halen. Er komen nachtmerries, flashbacks, paniek- en angstaanvallen. Ik verdraag geen prikkels, ik heb ernstige geheugenproblematiek, de normaalste handelingen kosten me enorm veel energie. De diagnose is een post-traumatische stress stoornis en in november 2013 start ik met de aangeraden therapie bij PTSS: EMDR. Een therapie die ik als enorm zwaar ervaar, maar het heeft effect: Lenn is nu bijna 17 maanden en ik ben bezig met de laatste stukjes EMDR. Als dat afgerond is, is er weer ruimte voor andere dingen. Dingen waar eerder geen plek voor was, omdat het trauma zo veel in beslag nam. Zo veel, dat in paniek leven het enige was wat ik nog kon. Nu is er steeds meer rust en steeds minder angst.

Lang heb ik terug gekeken op een zwangerschap die ‘gecompliceerd’ is verlopen. En hoewel dat feitelijk ook zo is, is daarin wel een verschuiving geweest in mijn gevoel. Het is niet meer dat nare verhaal wat je liever niet vertelt omdat niemand het graag hoort, niemand wil horen hoe je bijna dood ging na je bevalling, hoe je kind niet ademend ter wereld kwam, hoe je op de IC terecht kwam, maar inmiddels is het echt ons verhaal. Het verhaal dat er mag zijn, omdat het wel het begin is van Lenn zijn leven. En ergens ook het begin van ons nieuwe leven. Ik denk nog vaak terug aan de eerste dag dat ik van de IC mocht en weer op de kraamafdeling was. Hoe ik daar stond, mezelf niet herkende in de spiegel, niet wist waar de tandenborstel in mijn hand voor was, en besefte dat ik mogelijk alles opnieuw zou moeten leren. Dat de hellp zo een gat had geslagen in mijn zijn, dat ik nooit meer terug kon naar het leven van daarvoor. Dat ik nauwelijks nog iets wist van het leven van daarvoor. Terug naar start, en opnieuw beginnen. Dat is iets waar de wereld geen idee van heeft. Dat het niet gewoon een periode is van ziek zijn tijdens de zwangerschap, maar dat het alles wat je kent en weet en wenst op losse schroeven zet, dat het onmogelijk is om verder te gaan waar je bent gebleven omdat je nooit meer de oude zal zijn. Dat kan verdrietig maken, maar hoe vaak in je leven krijg je nu de kans om opnieuw te beginnen? Het heeft ook iets moois, dus wij omarmen het.

Op 8 mei 2013 zijn we getrouwd. 13 dagen na de geboorte van Lenn. Niet met een dikke buik in een mooie jurk, maar snel en stiekem op het stadhuis (in een broek die veel te strak tegen mijn nog lekkende keizersnedewond aan) om snel weer naar neonatologie te gaan waar hij nog lag. Het was een prachtige dag, zo geweldig om de liefde te kunnen vieren in het licht van de heftigheid van alle gebeurtenissen. En dat is wat we elke dag doen, omdat het kan, omdat we er zijn: de liefde vieren. Want de tijd van ons leven is nog steeds nu.

Het kind, de prematuur.

De stilte galmt in mijn oor.  Het wordt met regelmaat onderbroken door een luid monotoon gebrom, van een couveuse die hard werkt om dit kind, mijn kind, warm te houden. Het is niet helemaal zoals je het je voorstelt tijdens de zwangerschap.  Je droomt van zachte babygeluidjes, van gekir en zachte kreetjes en huiltjes en kuchjes en lachjes, vooral veel lachjes want hoe dat kind ook zal zijn; laat het boven alles in vredesnaam gelukkig zijn. Maar hier zijn geen huiltjes en kreetjes en lachjes. Hier wint de oorverdovende stilte het. Het is net zo beklemmend als het naargeestig is. Wij lijken net als alle andere ouders: wij maken foto’s met ons kind waarop we gelukzalig de camera in kijken, wij knuffelen en kussen en voeden zo vaak als we denken dat nodig is, wij vijlen nageltjes, verschonen  vieze luiers, alles met een glimlach, wij zijn apetrots op onze pasgeborene, zoals elke andere nieuwe ouder genieten wij ons suf. Alleen de stilte weet dat wij sterke toneelspelers zijn.

Want wij leven tussen hoop en vrees, tussen vandaag en gisteren, tussen de realiteit van nu en de droom van hopelijk overmorgen. Hier is geen wolk, geen roze en geen blauwe. Geen beschuit met muisjes, geen ooievaar in de voortuin, geen schreeuwen van de daken want ons kind is geboren, er is niets van alles dat we wilden dat er was. Behalve dan het kind. Het kind, ons kind, mijn kind en zijn kind. Een jongetje, met een sonde in zijn neus en twee infuzen; een in zijn rechtervoet en een in zijn linkerhand en drie plakkers met dierenplaatjes op zijn borstkas waar draden aan zitten die naar de monitor lopen. Hij is er wel, zo veel eerder dan gehoopt, zo veel kleiner dan verwacht, zo veel sterker dan gedacht. De monitor vertelt een statisch verhaal: dit is zijn temperatuur, zijn hartslag, zijn ademhaling. Elke dag hetzelfde, ‘geen incidenten’. In dit niemandsland doet hij het naar behoren.

Hij ademt, hij drinkt, hij slaapt, hij groeit en bloeit, hij doet alles wat hij moet doen.  En wij zeggen duizend keer op een dag tegen onszelf en elkaar dat hij in goede handen is. Ook al zijn dat vreemde handen die naar desinfectans ruiken. Ook al zijn wij daar niet voortdurend. Ook al kan hij ons niet ruiken en horen en zien en voelen. Soms geloven we onszelf of elkaar niet, en dan zeggen we het iets harder. Misschien maakt dat het meer waar.

De stilte blijft galmen. En wij zijn moe, doodop. In een andere tijd, een ander moment, zouden we wellicht ten strijde trekken, maar ook wij weten: wij kunnen hier niet tegenop. Dit is wat het is, ook wij zijn niet bij machte deze realiteit te veranderen. Op een dag mag hij mee naar huis, daar werken we naartoe. Daar waar het naar leven ruikt, naar eten en liefde en de kat bij het haardvuur. Daar waar de geluiden zijn, de stem van papa en de lach van een grote broer, het gemiauw van die kat en een mama die zachtjes voor hem zingt.

Waar alles is zoals het zijn moet.
Waar de stilte geen stem meer heeft.

34 weken

Ik zit in een bubbel. Dat hebben veel vrouwen die net moeder zijn geworden. Het is drie dagen na de keizersnede en ik ben voor het eerst terug op de kraamafdeling. Naar de kraamafdeling is een stap omhoog in dit proces, het is een stap dichter bij naar huis gaan en een stap verder weg van de Intensive Care. Ze zijn lief hier. Ik krijg een eenpersoonskamer, en op de deur hangt uit voorzorg een briefje dat bezoek zich moet melden bij de verpleging. Ik moet laagdrempelig op de zusterbel drukken, raden ze me aan. Vooral niet te veel doen. Mijn krachten sparen. De tijd nemen. Veel slapen. Goed drinken. Aangeven wat ik nodig heb. Alsof ik enig idee heb van wat ik nodig heb. Mijn baby, die heb ik nodig, verdomme nog aan toe. Maar mijn baby is niet hier.

Mijn hoofd zit vol watten. En alle gezichten die ik zie van het personeel hier zijn de gezichten die ik de afgelopen vijf weken met regelmaat heb gezien maar het lijken vreemden. Alsof ik hier nooit eerder ben geweest. Als oudste zoon op bezoek komt schrik ik van hoe erg hij veranderd is in de tijd dat ik hem niet zag, ik moet er van huilen. Drie dagen waren dat, maar hij ziet er vier jaar ouder uit. In de spiegel herken ik mezelf niet. Of is dat door het vocht, en de klap die mijn lichaam heeft gehad? De stem van mijn man klinkt vervormd, hij beweegt anders dan hij deed, en als ze vertrokken zijn huil ik nogmaals, om alle dingen die voorgoed zijn veranderd. De magnesiumpomp tikt in de verte. Ik vraag me af of anderen ook zo een last hebben van dat geluid, of dat ik de enige ben die midden in de nacht met veel pijn en moeite handdoeken en lakens om de pomp heen wikkel om het geluid niet te horen. Ik kan er niet van slapen, het doet me denken aan een tijd die ik wil vergeten. Maar die tijd is nu. Hoe vergeet je nu?

Een paar keer per dag word ik met bed en al naar Lenn gereden. Ik wil niet, maar ik moet. Hij moet me ruiken, mijn lichaamswarmte voelen, het geruststellende geluid van mijn hartslag horen. Hij moet weten dat ik er ben, dat hij veilig is en geborgen. Ik weet niet of hij geborgen is, ik vind dat hij in mijn buik moet zitten en als dat niet kan dan toch in vredesnaam bij mij of zijn papa, hoe geborgen ben je als voornamelijk vreemde handen je aanraken? Als ik er ben mag Lenn uit de couveuse. De verpleegkundige koppelt een aantal draadjes en slangetjes los en legt hem op mijn ontblote borstkas. Huid op huidcontact, het belang ervan is ons bekend. Hij is broodmager en zijn voortdurende frons doet me pijn. Ik zing zachtjes Cornflake girl van Tori Amos voor hem terwijl ik hem stevig tegen me aan druk. In het begin aaide ik over zijn hoofd, maar 'dat vinden ze niet fijn', zei een verpleegkundige. Ze willen begrensd worden, net zoals in de buik. Als ik bij hem ben dring ik de tranen terug. Niet nu. Ik heb gelezen dat er vaak sprake is van hechtingsproblematiek bij een vroeggeboorte, maar ik ervaar dat niet. Dit is onze zoon. Onze zoon, met de kin van zijn papa en de ogen van zijn grote broer. Hij hoort bij ons, hij blijft bij ons, en ooit zullen we zien hoe het verder moet buiten deze bubbel, maar nu liggen we hier te zijn en te doen alsof we zeker weten dat alles goed komt. Alsof we net zo blij zijn als wanneer hij met 40 weken was geboren en een wolk van een gezonde baby was. De verpleegkundigen schrijven na elk bezoek van mij in zijn dossier dat we beide hebben genoten. Ze liegen.

Terug op de afdeling vraag ik om meer pijnstilling en zak geruisloos mijn bubbel in. This is not really happening, zingt Tori in mijn hoofd.

You bet your life it is.

33+5

Op zondag blijft alles nagenoeg hetzelfde. Bloedwaardes 'onveranderd' en met de wetenschap dat het elk moment kan verslechteren is dat grote winst. Maandag en dinsdag krijg ik longrijpingsspuiten: mocht er nog voor week 34 ingegrepen worden heeft de baby al wat meer kansen. Ik bedenk bij mezelf hoe voortvarend ik dat vind, ik ga die 34 weken op mijn sloffen halen, vind ik. En dan wordt het dinsdag en gaat het met mij ineens heel slecht. Ik zie en voel mezelf met het uur vol lopen met vocht, en eenmaal op de weegschaal blijk ik tien kilo zwaarder dan een week eerder. Tien kilo aan vocht. Dinsdagnacht bereik ik rockbottom: het voelt alsof het vocht mijn longen in loopt, ik raak toenemend benauwd. Ik geef dit herhaaldelijk aan bij de verpleging, zij zeggen dat de gyn er vanaf weet, 'het hoort er even bij'. Midden in de nacht app ik mijn lief, hoe doodsbang ik ben, hoe ik voel dat mijn lichaam deze zwangerschap niet meer trekt, dat ik niet durf te slapen uit angst niet meer wakker te worden, zo benauwd ben ik. De hele nacht blijf ik wakker, rechtop zittend, doe ik verwoede pogingen mezelf te kalmeren. Om 08:00 's morgens staat mijn lief naast mijn bed, en om 08:30 komt de dienstdoende gynaecoloog melden dat ze 'een begin willen maken met de baring'. Hoofdreden hiervoor is mijn lichamelijke conditie: ze willen geen risico meer lopen. Al snel wordt er een balloncatheter ingebracht, de verloskundige meldt dat dit heel vaak weinig tot niets doet: we moeten geen wonderen verwachten. We stellen ons in op een bevalling die wel twee dagen kan duren. Dat is prima, dan ben ik alsnog 34 weken ten tijde van de bevalling. De mijlpaal waar ik op gefixeerd ben wordt dan toch nog gehaald. Een paar uur na de balloncatheter wordt er een weeenopwekkend infuus gestart, heel licht.

In de loop van de dag krijg ik venijnige krampen die ik echt weg moet zuchten. Als de verloskundige komt controleren rond 19:00 's avonds constateert ze 3 cm ontsluiting: meer dan verwacht, en ze wil mijn vliezen breken om mijn lichaam het laatste zetje te geven. Al heel de dag lig ik tussen alles door aan het CTG: een CTG wat 'te vlak' is. Dit is het echter al een week, ze geven aan zich daar niet enorm zorgen om te maken: het kan ook een reactie zijn op alle medicatie die ik de afgelopen tijd heb ingenomen. Mijn vliezen worden gebroken en ik zie het meteen: de baby heeft in het vruchtwater gepoept. 'Dat is niet goed he?' vraag ik. De verloskundige knikt. Dat is inderdaad niet goed. Vlak erna wordt het CTG nog slechter: de hartslag van de baby gaat enorm dippen. Ik kijk mijn lief aan, we weten allebei dat ze snel gaan ingrijpen nu. En dat doen ze. Het operatieteam wordt van huis gehaald, dat dit wordt een spoedsectio vanwege foetale nood. Wij vinden het prima, haal onze baby maar, hij heeft het duidelijk heel moeilijk in de buik. Haal hem, red hem.

Rond 20:00 zijn we op de OK. De anesthesist scoort geen punten door te melden dat ik onder algehele narcose moet. Waar ik tot dan toe mijn hoofd koel kon houden, verlies ik het dan toch van de realiteit en paniek maakt zich van mij meester. Het gaat met onze baby niet goed, hij komt veel te vroeg ter wereld, en nu kan ik er ook nog niet zijn voor hem zijn allereerste momenten. Een gevoel van totaal verlammende angst komt over me heen. Ik lig te rillen, te hyperventileren, te huilen, en ik kerm om mijn lief die zijn OK-kleding staat aan te trekken, nog onwetende dat hij hier niet bij zal zijn omdat ik geen ruggenprik krijg. De anesthesist zegt: 'Nee hoor mevrouw, die deur blijft dicht, u kunt hem niet meer zien'. Ik voel me alsof alle grond onder me wordt weggeslagen. Ik eis huilend en wel dat ik de vader van mijn baby verdomme nog mag zien voordat ik onder narcose ga, en zuchtend en steunend laat de anesthesist hem binnen. Mijn lief is de rust zelve, zoals altijd. Hij ziet er weergaloos uit in het OK-pak, ik voel me gezegend dat ik nooit in mijn leven hoef te twijfelen aan waarom ik voor hem heb gekozen. Hij kust me, zegt hoe alles goed komt, dat hij bij me is. Blijf bij de baby als hij er is, zeg ik nog. Laat hem níet alleen. Hij belooft het, geeft me een laatste zoen, en vertrekt.

33+1

Mijn klachten in combinatie met de bloeddruk die niet wil dalen zorgen ervoor dat ik aan een infuus met magnesium moet, om te voorkomen dat deze pre-eclampsie een eclampsie wordt: dat is de huidige toestand maar dan inclusief insulten. Insulten zijn gevaarlijk, voor mij maar ook voor de baby. Het idee dat ik een insult krijg vind ik belachelijk, idioot, het is zo een enorme ver-van-mijn-bed-show dat ik bijna weiger. Omdat mijn verstand nog steeds werkt en ik nog steeds mijn deskundigen koester, doe ik dat niet. De verpleegkundige legt uit dat het eerste half uur van het infuus nogal vervelend kan zijn: er wordt dan in korte tijd zo'n hoge dosis toegediend dat je er draaierig en misselijk van kan worden. Het zal heus niet erger zijn dan de bevalling die nog moet komen haha, lach ik. Het lachen vergaat me snel, want ze maakte geen grapje: vanaf het moment dat de magnesiumpomp staat aangesloten op mijn infuus voel ik me alsof ik een slechte pil XTC in heb genomen. De hoofdpijn die altijd sluimert op de achtergrond neemt enorm toe, er komt een duister gevoel over me terwijl ik nauwelijks nog controle heb over mijn lichaam, ik heb het overdreven heet en lijk weg te zakken in een soort slaap waarvan ik vermoed dat het niet de bedoeling is en ik vecht me kapot om wakker te blijven. Het is een donkere alternatieve realiteit, als een slechte droom waar je niet uit kan ontwaken. Ik kan niet helder denken, ik sms mijn Lief hoe naar ik dit vind en doe daar een aantal lange minuten over omdat ik niet meer weet of kan zien welke letters zich onder welke toetsen bevinden. Alles is moeilijk nu.

Ondertussen word ik overgeplaatst naar een eenpersoonskamer aan de andere kant van de gang. Dat is fijner voor je, zegt de verpleegkundige. Ik mag blijven liggen, ze rijden me met bed en al. De lampen aan het plafond dansen voor mijn ogen, het zou me niets verbazen als er nog roze olifantjes verschijnen maar dat blijkt te veel gevraagd. Als ik na een half uur mijn denkvermogen weer terug heb zie ik de crashcar aan mijn voeteneind staan. Ben ik naar een eenpersoonskamer verhuisd omdat dat fijner is voor mij, of omdat ik nu een high-risk patient ben? Of staat die kar hier altijd en is dit toeval? Ook lullig, hadden ze dat niet even weg kunnen halen voor mijn gemoedsrust? En hoezo eigenlijk, is de kans aanwezig dat mijn hart het begeeft en ik gereanimeerd moet worden? Dat staat niet in de folders. Ik lees ze nogmaals door. Nee, dat staat niet in de folders.

Ik ben 33 weken en 1 dag zwanger en er staat een crashcar bij mijn bed. Niet tof jongens, gewoon niet tof.

33 weken

Je weet wanneer je contact moet opnemen?
Ik knik. Ik ken het rijtje met klachten inmiddels uit mijn hoofd.
Ik ook, grinnikt de gynaecoloog.

Het is vrijdagochtend 19 april en we zijn voor de zoveelste controle in het ziekenhuis. Dit keer ook een groeiecho. Hij volgt zijn eigen lijntje, menen de mensen die er verstand van hebben. Dat de eerste drie metingen van de echoscopist uit kwamen op een zwangerschapsduur van 30 weken terwijl ik nu 33 weken zwanger ben zit me niet lekker. Mijn Lief vraagt me om vertrouwen te hebben in de deskundigen. Hij heeft gelijk. Ze weten wat ze doen, en ik vind ze eerder overdreven handelen dan laks, als die echo niet goed zou zijn, zouden ze dat constateren. Zoete broodjes worden hier niet gebakken. De verpleegkundige meet alleen nog even je bloeddruk zo, en dan zien we elkaar over twee weken weer, zegt de gyn vrolijk. Over twee weken ben ik 35 weken zwanger. Mijn hart maakt een sprongetje bij het idee.

Als de verpleegkundige mijn bloeddruk meet voel ik dat het mis is. De bovendruk is het moment waarop de hartslag begint met kloppen, de onderdruk is daar waar je hem niet meer hoort kloppen. Inmiddels is mijn bloeddruk zo vaak gemeten dat ik kan voelen waar het begin- en eindpunt is van het geklop. Het stopte toen de wijzer rond de 100 hing, en ik weet inmiddels ook dat ze hem nu nog een keer gaat meten. Doen ze alleen bij metingen die ons niet bevallen. Hij is 150/105, ondanks de metoprolol. Zij is net zo teleur gesteld als ik, zie ik. Ze gaat even overleggen en komt zo terug, zegt ze. En terwijl ik daar zit, in de steriele behandelkamer met de bloeddrukmeter nog om mijn arm, weet ik dat het verkeerd gaat. Er is geen reden om dat te denken, maar de angst onder mijn huid verspreidt zich. De angst voor een premature geboorte die er vanaf het begin al was heeft nu zijn bestaansrecht gevonden. Ik sluit mijn ogen en tel tot vijftig. Als ze voor de vijftig weer terug is, dan komt het goed.

Zo traag als ik kan tel ik naar vijftig. En verder. Bij vierenzeventig komt de gynaecoloog binnen. Zo opgewekt als de stemming een kwartier geleden was, zo serieus is deze nu. Urine inleveren, bloed laten prikken, elke dag terug komen voor een meting van de bloeddruk. Als er in de urine of het bloed iets afwijkends te zien is, word ik opgenomen. Voor de vijfde keer in vier weken. Hij vertelt me niets wat ik niet al zelf had bedacht. Ik denk aan onze Kleuter, aan hoe hij me telkens mist, aan hoe zijn leven overhoop is gehaald door deze zwangerschap en ik ben vastbesloten dit niet te laten gebeuren. Ik laat me niet nogmaals opnemen, dat kan ik hem niet aan doen. Ik draag deze zwangerschap uit tot het einde, en ik zal bevallen van een baby alsof er niets aan de hand is. Fuck groeiachterstanden, echometingen zitten er ook wel eens naast. Dokters stellen ook wel eens de verkeerde diagnose.

Het telefoontje van de gynaecoloog die middag zet me met beide benen op de grond. De hoeveelheid eiwitten in mijn urine is enorm, en het bloedbeeld is licht aan het veranderen. Nog niet ernstig of dusdanig dat we willen ingrijpen, haast hij zich te zeggen. 'Maar er is duidelijk iets gaande waar we bovenop willen zitten.' Hoe ik me voel, wil hij weer weten. Lichamelijk prima, zeg ik. Dan mag ik me de volgende ochtend melden voor de zoveelste ronde van bloed afnemen en urine inleveren.

Die avond zeg ik tegen mijn Lief dat het mis gaat. Dat alles waar ik bang voor ben nu staat te gebeuren. Hij haalt alles uit de kast om mij gerust te stellen, zo is hij. Maar de mooiste woorden kunnen niet op tegen de angst die door mijn aderen stroomt. Het is onvermijdelijk wat er gaat gebeuren, en ik kan niet anders dan blijven ademen en hopen op een wonder, op een andere werkelijkheid dan de onze op het moment. Er is iets gaande, en niemand kan het nog stoppen.

31 weken

Leuk he, zwanger zijn? zegt ze honend als ik mijn tas op het bed naast haar plaats. Het is mijn derde opname in het ziekenhuis en hoewel ik het medische circus een tikje overdreven vind, ben ik nog steeds dolgraag zwanger. Zij niet, zegt ze. Ze is nog geen 34 weken onderweg en ze heeft weeën. Oh jee, zeg ik geschrokken. Mijn schrik blijkt misplaatst. Het is toch van de zotte dat ze haar weeënremmers geven? Als dat kind nu aangeeft er uit te willen, wie zijn wij dan om hem tegen te houden? Bovendien, er is nooit iemand dood gegaan van in de couveuse liggen hoor. Ze had de weeën juist opgewekt met iets van wonderolie, op internet gelezen ja, zo genoeg van dat zwanger zijn en geen kant op kunnen, het moet maar afgelopen zijn. Rook jij eigenlijk?

De verpleegkundige redt me door mijn bloeddruk te willen meten. 150/100. Ik moet maar even gaan liggen en rustig aan doen, zegt ze, en doet het gordijn tussen de bedden dicht. Ik hou van haar. Eigenlijk hou ik van ze allemaal. Waar voor mijn gevoel alle invloed op het verloop van mijn zwangerschap me uit handen wordt genomen, geven zij me het gevoel dat alles wat ik zeg of doe er alles toe doet. Dat mijn talent om te luisteren naar mijn lichaam maakt dat ze kunnen ingrijpen waar nodig. En dat ik hier nu lig voor de derde keer omdat ik lichtflitsen zag en mijn bloeddruk wederom te hoog bleek, is heel vervelend voor mij en mijn thuisfront maar het zorgt er wel voor dat we bloeddrukverlagers toe kunnen dienen en zo lang mogelijk de baby in de buik kunnen houden. Daar waar hij hoort. Ze zeggen het zo vaak als ik maar wil, en ik hou me er aan vast. Alle angsten voor een vroeggeboorte en het HELLP-syndroom en pre-eclampsie stop ik weg, omdat zij me gerust kunnen stellen. In goede handen zijn is een groot goed. Ik koester mijn deskundigen.

Ze biedt me kauwgom aan. Ik bedank vriendelijk. De overbuurvrouw wil wel. Dan ruiken 'ze' het niet als je net hebt gerookt, zegt ze. Gezamenlijk gaan ze naar beneden voor een sigaret. Als ze ons zoeken, we zijn even iets eten, zegt ze knipogend. Ik vraag me af wat zulke zwangeren doen met mijn bloeddruk. Voor de zoveelste keer lees ik de informatiefolder over een vroeggeboorte. Over een paar dagen ben ik 32 weken zwanger en dat is een persoonlijke grens: mocht ons kindje na 32 weken geboren worden hoeven we niet uit te wijken naar een academisch ziekenhuis. Dan kan dat hier, in het ziekenhuis op steenworpafstand van ons huis.

Even later zeg ik dat een vroeggeboorte een van mijn grootste angsten is. Dat begrijpt ze wel. Maar als het komt, dan komt het. Ze glimlacht er bij. Ik wil van alles zeggen, over longrijping, over de invloed van een vroeggeboorte op het latere leven, over hoe hard een prematuur kindje moet vechten, over hoe ik denk dat de natuur niet voor niets heeft bedacht dat een zwangerschap een week of 40 moet duren, over hoe ze geen idee heeft van wat ze zegt, dat ik zo veel gebrek aan intelligentie niet kan begrijpen en dat ze me boos, nee woest maakt met zulke uitspraken over wonderolie en roken en en en, maar ik doe het niet. Ik glimlach terug en knik. Als het komt, dan komt het. Misschien heeft ze wel gelijk.